In de straten van Lissabon staat de verteller van Requiem op een kade aan de Taag, klaar voor een ontmoeting om twaalf uur. Misverstand leidt hem echter naar het middaguur in plaats van middernacht, waardoor hij moet wachten. Gedurende de dag beleeft hij vele onverwachte ontmoetingen – met een jonge drugsverslaafde, een gedesoriënteerde taxichauffeur, een begraafplaatsbewaarder, de mysterieuze Isabel en de geest van de wijlen grote dichter Fernando Pessoa - elk reisje tussen werkelijkheid en illusie. Deels reisverslag, deels autobiografie, deels fictie, wordt Requiem een hommage aan een land en zijn mensen, en een afscheid van het verleden terwijl de verteller aanspraak maakt op een literaire voorganger die, net als hijzelf, een ontwijkende en veelzijdige persoonlijkheid is.