Nieuw boek
James Ensor
Een rebelse belhamel? Een geniale kankeraar? Een mens met een handleiding? James Ensor (1860-1949) was het allemaal: baron en bohemien, middenstander en misverstand, een peintre maudit die de wereld bespiedde vanuit zijn ivoren toren in Oostende en asiel zocht in de Brusselse salons. De storm in zijn hoofd leverde een claustrofobisch maar veeltalig oeuvre op, een geverfde wereld van maskers en schedels. Als kritische getuige en medeplichtige stond Ensor midden in de woelige kunstscène van het laatste kwart van de negentiende eeuw. Al wie een naam had, kruiste zijn pad: de nieuwlichters van Les Vingt, Rik Wouters, Nolde en Kandinsky, Léon Spilliaert en Neel Doff, vrijdenkers en dichters. Biograaf Eric Min toont dat er meer is tussen stilleven en zelfportret dan het felle appelblauwzeegroen of een meanderende potloodlijn laat vermoeden. Op de planken van Ensors atelier speelde zich een tragikomedie af die de kunstenaar met verve had geregisseerd: het verhaal van een ongeduldige, ontevreden mens. Ensor was van niemand. Niet eens van zichzelf.